Lezingen - 4 mei 2098
Spring naar hoofdtekstNavigatiekalender
Navigatie
Jaar A
Pagina 157 (nieuw)
Pagina 565 (oud)
Derde zondag van Pasen
Eerste lezing
Hand. 2, 14. 22-33
Het was onmogelijk,
dat Hij door de dood werd vastgehouden.
Lezing uit de Handelingen van de apostelen
Op de dag van Pinksteren
stond Petrus op, samen met de elf, verhief zijn stem en sprak tot hen:
“Joodse mannen en gij allen die in Jeruzalem woont,
dit moet bij u bekend zijn en luistert naar mijn woorden.
Jezus de Nazoreeër was een man,
u van Godswege aangewezen door machtige daden, wonderen en tekenen.
die God door Hem onder u heeft verricht, zoals gij zelf weet.
Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd,
hebt gij door de hand van wettelozen
aan het kruis genageld en gedood.
Hem heeft God opgewekt na de weeën van de dood te hebben ontbonden;
want het was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden.
Want David zegt over Hem:
‘De Heer had ik voor ogen, altijd door,
Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen;
daarom is mijn hart verheugd en jubelt mijn tong;
ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop,
want Gij zult mijn ziel niet overlaten aan het dodenrijk
en uw Heilige geen bederf laten zien.
Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen,
Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn.’
Mannenbroeders,
ik mag wel vrijuit tot u zeggen over de aartsvader David,
dat hij gestorven en begraven is;
en zijn graf is bij ons tot op deze dag.
Welnu, omdat hij een profeet was
en wist, dat God hem een eed gezworen had
dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen,
zei hij met een vooruitziende blik over de verrijzenis van Christus,
dat Hij niet is overgelaten aan het dodenrijk
en dat zijn lichaam het bederf niet heeft gezien.
Deze Jezus heeft God doen verrijzen
en daarvan zijn wij allen getuigen.
Verheven nu aan Gods rechterhand
heeft Hij de beloofde Heilige Geest van de Vader ontvangen
en Deze uitgestort, zoals gij ziet en hoort.”
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Antwoordpsalm
Ps. 16 (15), 1-2a en 5. 7-8. 9-10. 11 (R. 11a)
R. Heer, Gij maakt mij vertrouwd met de weg ten leven.
Of: Alleluia.
Bescherm mij, God, ik neem mijn toevlucht tot U.
Van de Heer zeg ik: Gij zijt mijn Heer.
De Heer is mijn erfdeel, mijn levensbeker;
mijn lot ligt in uw handen.
Ik zegen de Heer die mijn leidsman is;
zelfs in de nacht spoort mijn hart mij aan.
Steeds houd ik de Heer voor ogen,
Hij staat mij terzijde en ik wankel niet.
Mijn hart is dan ook verheugd,
mijn innerlijk jubelt, mijn lichaam kent geen zorgen,
want Gij geeft mijn leven niet aan het dodenrijk prijs,
Gij laat uw vrome het graf niet zien.
Gij maakt mij vertrouwd met de weg ten leven:
overvloedige vreugde bij U,
heerlijkheid aan uw zijde, voorgoed.
Tweede lezing
I Petr. 1, 17-21
Gij zijt vrijgekocht met het kostbaar Bloed van Christus
als van een lam zonder vlek.
Lezing uit de Eerste brief van de heilige apostel Petrus
Dierbaren,
Indien gij Hem als Vader aanroept,
die zonder aanzien des persoons
oordeelt overeenkomstig ieders werk,
leeft dan in vrees tijdens uw verblijf in den vreemde.
Gij weet immers, dat gij niet met vergankelijke dingen,
met zilver of goud, zijt vrijgekocht uit uw zinloze leven,
dat gij van uw vaderen hebt geërfd,
met het maar kostbaar Bloed van Christus
als van een lam zonder vlek of gebrek.
Hij die gekend was vóór de grondlegging van de wereld,
is op het einde van de tijden verschenen omwille van u
die door Hem gelooft
in God, die Hem heeft opgewekt uit de doden
en Hem heerlijkheid gegeven heeft,
zodat uw geloof ook hoop op God is.
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Evangelie
Lc. 24, 13-35
Zij herkenden Hem aan het breken van het brood.
De Heer zij met u.
allen: En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
allen: Lof zij U, Christus.
Zie, twee van de leerlingen van Jezus
waren op die dag — de eerste van de week — op weg naar een dorp,
dat op zestig stadiën van Jeruzalem lag en Emmaüs heette.
Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen.
En terwijl zij zich hierover onderhielden en van gedachten wisselden,
gebeurde het dat Jezus zelf naderde en met hen meeliep.
Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen.
Hij vroeg hun:
“Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?”
Met een bedrukt gezicht bleven ze staan.
Een van hen, Kléopas genaamd, antwoordde Hem:
“Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem,
dat Gij niet weet wat daar in deze dagen gebeurd is?”
Hij vroeg hun:
“Wat dan?”
Ze antwoordden Hem:
“Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was,
machtig in daad en woord in het oog van God en heel het volk;
hoe onze hogepriesters en overheden Hem hebben overgeleverd
om ter dood te worden veroordeeld en hoe ze Hem hebben gekruisigd.
En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen!
Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn.
Bovendien hebben een paar vrouwen uit ons midden ons versteld doen staan;
nadat ze in de vroegte naar het graf waren geweest,
en zijn lichaam niet gevonden hadden,
kwamen ze zeggen,
dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gezien,
die zeiden dat Hij leeft.
Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan
en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden,
maar Hem zagen ze niet.”
Nu sprak Hij tot hen:
“O gij die onverstandig zijt en traag van hart
om te komen tot geloof in alles wat de profeten gezegd hebben!
Moest de Christus dat alles niet lijden
en zo zijn heerlijkheid binnengaan?”
En beginnend met Mozes en alle profeten
verklaarde Hij hun wat in al de Schriften over Hem geschreven staat.
Ze naderden het dorp waarnaar ze op weg waren,
en Hij deed alsof Hij verder moest gaan.
Maar zij drongen bij Hem aan:
“Blijf bij ons, want het wordt avond en de dag loopt al ten einde.”
Toen ging Hij naar binnen om bij hen te blijven.
Terwijl Hij met hen aanlag, nam Hij het brood,
sprak de zegenbede uit, brak het en gaf het hun.
Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem,
maar Hij verdween uit hun gezicht.
Toen zeiden ze tot elkaar:
“Brandde ons hart niet in ons,
terwijl Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften opende?”
Ze stonden onmiddellijk op, keerden naar Jeruzalem terug
en vonden de elf bijeen samen met degenen die bij hen waren.
Dezen zeiden:
“De Heer is waarlijk verrezen en aan Simon verschenen.”
En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was
en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Bron: Tiltenberg Getijdengebed
Terug naar boven