
Lezingen - 2 oktober 2097
Spring naar hoofdtekstNavigatiekalender
Navigatie
Jaar C
HH. Engelbewaarders
Eerste lezing
Neh. 2, 1-8
Moge de Koning mij naar Juda zenden,
om de stad van mijn vaderen weer op te bouwen.
Uit het Boek Nehemia
Het gebeurde in de maand Nisan
van het twintigste regeringsjaar van koning Artachsata.
De wijn stond op tafel;
ik, Nehemia, nam de wijn en reikte hem de koning aan.
Nooit had ik mij bedroefd getoond in zijn tegenwoordigheid,
maar nu zei de koning mij:
„Waarom kijk je zo treurig?
Ziek ben je niet, dus moet er iets zijn
dat je treurig stemt.”
Ik ontstelde hevig
en zei tot de koning:
„De koning leve in eeuwigheid!
„Hoe zou ik er niet treurig uitzien,
nu de stad,
de plaats waar mijn voorvaderen begraven liggen,
een woestenij is geworden en haar poorten
door het vuur verteerd zijn?”
Daarop vroeg de koning:
„Wat is je verlangen?”
Ik bad tot de God des hemels
en zei tot de koning:
„Als het de koning behaagt
en als uw dienaar genade gevonden heeft in uw ogen,
moge u mij naar Juda zenden,
naar de stad waar mijn vaderen begraven liggen,
om haar weer op te bouwen.”
De koningin zat naast de koning.
De koning vroeg:
„Hoe lang duurt de reis en wanneer kom je terug?”
Ik noemde hem een termijn;
de koning stemde daarmee in
en gaf mij verlof te vertrekken.
Toen zei ik tot de koning:
„Als het de koning behaagt,
moge hij mij brieven meegeven
voor de stadhouders aan de overzijde van de Rivier,
zodat zij mij op mijn reis naar Juda doortocht verlenen.
„En ook een brief voor Asaf, de koninklijke houtvester,
dat hij me boomstammen moet leveren
om er balken van te maken
voor de poorten van de tempelburcht,
voor de stadsmuur en voor een huis voor mijzelf.”
Omdat mijn God mij genadig was,
voldeed de koning aan mijn verzoek.
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Antwoordpsalm
Ps. 137 (136), 1-2, 3, 4-5, 6
R: Moge mijn tong in mijn mond blijven kleven
als ik aan u niet meer denk.
Wij zaten aan Babylons stromen en weenden
denkend aan Sion;
en aan de wilgen die daar staan
hingen de citers.
Onze ontvoerders vroegen gezangen,
onze verdrukkers een vrolijk lied:
zingt ons van Sion!
Zouden wij dan van de Heer kunnen zingen
hier in dit vreemde land?
Als ik, Jeruzalem, u ooit vergeet
moge mijn hand verlammen;
Moge mijn tong in mijn mond blijven kleven
als ik aan u niet meer denk;
als ik Jeruzalem zou willen ruilen voor wat plezier.
Evangelie
Mt. 18, 1-5.10
Zij hebben engelen,
en deze aanschouwen voortdurend het aangezicht
van mijn Vader die in de hemel is.
De Heer zij met u.
allen: En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs
allen: Lof zij U, Christus.
In die tijd richtten de leerlingen tot Jezus de vraag:
„Wie is nu wel de grootste in het Rijk der hemelen?”
Hij riep een klein kind,
zette het in hun midden en zei
„Voorwaar, Ik zeg u:
als gij niet opnieuw wordt als de kleine kinderen,
zult gij het Rijk der hemelen zeker niet binnengaan.
Wie dus zichzelf gering acht zoals dit kind,
is de grootste in het Rijk der hemelen.
En wie in mijn Naam zulk een kind opneemt
neemt Mij op.
Hoedt u er voor een van deze kleinen te minachten,
want Ik zeg u:
zij hebben engelen in de hemel
en deze aanschouwen voortdurend
het aangezicht van mijn Vader die in de hemel is.”
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Bron: Tiltenberg Getijdengebed
Terug naar boven