Parochiecluster Ubach over Worms

Lezingen - 2 oktober 2097

Spring naar hoofdtekst

Navigatie­kalender

<oktober 2097>
wkmadiwodovrzazo
40 123456
4178910111213
4214151617181920
4321222324252627
4428293031   
        

Navigatie

Jaar C

HH. Engelbewaarders

Eerste lezing

Neh. 2, 1-8 Moge de Koning mij naar Juda zenden, om de stad van mijn vaderen weer op te bouwen.
Uit het Boek Nehemia
Het gebeurde in de maand Nisan van het twintigste regeringsjaar van koning Artachsata. De wijn stond op tafel; ik, Nehemia, nam de wijn en reikte hem de koning aan. Nooit had ik mij bedroefd getoond in zijn tegenwoordigheid, maar nu zei de koning mij: „Waarom kijk je zo treurig? Ziek ben je niet, dus moet er iets zijn dat je treurig stemt.” Ik ontstelde hevig en zei tot de koning: „De koning leve in eeuwigheid! „Hoe zou ik er niet treurig uitzien, nu de stad, de plaats waar mijn voorvaderen begraven liggen, een woestenij is geworden en haar poorten door het vuur verteerd zijn?” Daarop vroeg de koning: „Wat is je verlangen?” Ik bad tot de God des hemels en zei tot de koning: „Als het de koning behaagt en als uw dienaar genade gevonden heeft in uw ogen, moge u mij naar Juda zenden, naar de stad waar mijn vaderen begraven liggen, om haar weer op te bouwen.” De koningin zat naast de koning. De koning vroeg: „Hoe lang duurt de reis en wanneer kom je terug?” Ik noemde hem een termijn; de koning stemde daarmee in en gaf mij verlof te vertrekken. Toen zei ik tot de koning: „Als het de koning behaagt, moge hij mij brieven meegeven voor de stadhouders aan de overzijde van de Rivier, zodat zij mij op mijn reis naar Juda doortocht verlenen. „En ook een brief voor Asaf, de koninklijke houtvester, dat hij me boomstammen moet leveren om er balken van te maken voor de poorten van de tempelburcht, voor de stadsmuur en voor een huis voor mijzelf.” Omdat mijn God mij genadig was, voldeed de koning aan mijn verzoek.
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.

Antwoordpsalm

Ps. 137 (136), 1-2, 3, 4-5, 6
R: Moge mijn tong in mijn mond blijven kleven als ik aan u niet meer denk.
Wij zaten aan Babylons stromen en weenden denkend aan Sion; en aan de wilgen die daar staan hingen de citers.
Onze ontvoerders vroegen gezangen, onze verdrukkers een vrolijk lied: zingt ons van Sion!
Zouden wij dan van de Heer kunnen zingen hier in dit vreemde land? Als ik, Jeruzalem, u ooit vergeet moge mijn hand verlammen;
Moge mijn tong in mijn mond blijven kleven als ik aan u niet meer denk; als ik Jeruzalem zou willen ruilen voor wat plezier.

Evangelie

Mt. 18, 1-5.10
Zij hebben engelen, en deze aanschouwen voortdurend het aangezicht van mijn Vader die in de hemel is.
De Heer zij met u. allen: En met uw geest. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs allen: Lof zij U, Christus.
In die tijd richtten de leerlingen tot Jezus de vraag: „Wie is nu wel de grootste in het Rijk der hemelen?” Hij riep een klein kind, zette het in hun midden en zei „Voorwaar, Ik zeg u: als gij niet opnieuw wordt als de kleine kinderen, zult gij het Rijk der hemelen zeker niet binnengaan. Wie dus zichzelf gering acht zoals dit kind, is de grootste in het Rijk der hemelen. En wie in mijn Naam zulk een kind opneemt neemt Mij op. Hoedt u er voor een van deze kleinen te minachten, want Ik zeg u: zij hebben engelen in de hemel en deze aanschouwen voortdurend het aangezicht van mijn Vader die in de hemel is.”
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.

Bron: Tiltenberg Getijdengebed

Terug naar boven