Lezingen - 2 juli 2095
Spring naar hoofdtekstNavigatiekalender
Navigatie
Jaar A
Onbevlekt Hart van Maria
Eerste lezing
Gen. 27, 1-5. 15-29
Jakob bedriegt zijn broer en ontneemt hem zijn zegen.
Uit het Boek Genesis.
Isaäk was oud geworden en zijn ogen werden zo zwak
dat hij niet meer kon zien.
Daarom riep hij zijn oudste zoon Esaü bij zich en zei:
“Mijn zoon.”
Hij antwoordde:
“Wat wilt u?”
Isaäk zei:
“Hoor eens, ik ben een oud man
en ik weet niet hoelang ik nog te leven heb.
Neem daarom uw wapens, uw pijlkoker en uw boog,
ga erop uit en schiet een stuk wild voor mij.
Maak dan een smakelijk maal gereed, zoals ik het graag heb,
en dien het mij op, zodat ik ervan kan eten;
daardoor zal ik de kracht krijgen
om u mijn zegen te geven, voordat ik sterf.”
Tijdens dat gesprek van Isaäk met zijn zoon Esaü
had Rebekka staan luisteren.
Zodra Esaü erop uit was gegaan
om een stuk wild voor zijn vader te schieten,
haalde zij de beste kleren van haar oudste zoon Esaü,
die zij in huis bewaarde,
en liet haar jongste zoon Jakob die aantrekken.
Over zijn handen en zijn gladde hals
trok zij de vellen van de geitenbokjes.
Vervolgens gaf zij het smakelijke maal met het brood
dat zij toebereid had haar zoon Jakob in handen.
Die ging naar zijn vader toe en zei: “Vader.”
Isaäk antwoordde:
“Ja, wie zijt ge, mijn zoon?”
Jakob zei tot zijn vader:
“Esau, uw eerstgeborene;
ik heb gedaan wat u mij opgedragen hebt.
Ga overeind zitten en eet van mijn wildbraad,
dan zult u de kracht krijgen om mij uw zegen te geven.”
Maar Isaäk zei tot zijn zoon:
“Hoe hebt ge dat wild zo gauw kunnen vinden, mijn zoon?”
Jakob gaf ten antwoord:
“De Heer, uw God, heeft het op mijn weg gebracht.”
Daarop zei Isaäk tot Jakob:
“Kom eens wat dichterbij, ik wil u betasten, mijn zoon,
om te zien of ge werkelijk mijn zoon Esaü zijt!”
Jakob kwam bij zijn vader Isaäk staan.
Deze betastte hem en zei:
“De stem is de stem van Jakob,
maar de handen zijn de handen van Esaü.”
Hij herkende Jakob niet,
omdat diens handen even behaard waren als die van zijn broer Esaü.
Toen was hij bereid hem zijn zegen te geven,
en vroeg nog eens
“Zijt ge werkelijk mijn zoon Esaü?”
Hij antwoordde:
“Dat ben ik.”
Toen sprak Isaäk:
“Dien dan maar op.
Ik wil eten van het wildbraad van mijn zoon;
dan zal ik de kracht krijgen om u mijn zegen te geven.”
Jakob diende op en zijn vader begon te eten;
daarna bracht hij hem wijn en hij dronk.
Daarop sprak zijn vader Isaäk tot hem:
“Kom hier, mijn zoon, en kus mij,”
Hij kwam naderbij en kuste hem.
Toen Isaäk de geur van zijn kleren rook,
sprak hij over hem deze zegen uit:
“Ja, de geur van mijn zoon is als de geur van een akker
die door de Heer is gezegend.
Dauw van de hemel zal God u geven, vruchtbare grond,
met overvloed van koren en most.
Volken zullen u dienen,
naties voor u buigen;
ge moet heersen over uw broers,
en de zonen van uw moeder moeten voor u buigen!
Wie u vervloekt, hij zij vervloekt;
wie u zegent, hij zij gezegend!”
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Antwoordpsalm
Ps. 135 (134), 1-2. 3-4. 5-6
R. Looft de Heer, Hij is genadig.
of: Alleluia.
Looft de Naam des Heren,
looft Hem, dienaars van de Heer,
gij die staat in ’s Heren tempel,
in de voorhof van Gods huis.
Looft de Heer, Hij is genadig,
eert zijn hoogverheven Naam.
Jakob heeft Hij uitverkoren,
Israël tot zijn bezit.
Uit ervaring weet ik: machtig is de Heer,
onze Heerser, meer dan alle goden.
In de hemel en op aarde doet Hij wat Hij wil,
op de zee en in de diepste oceanen.
Evangelie
Lc. 2, 41-51
Zij bewaarde al deze woorden in haar hart.
De Heer zij met u.
allen: En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
allen: Lof zij U, Christus.
Ieder jaar reisden de ouders van Jezus
bij gelegenheid van het Paasfeest naar Jeruzalem.
En overeenkomstig het gebruik bij dit feest
gingen zij opnieuw daarheen toen Hij twaalf jaar geworden was.
Maar na afloop van die dagen keerden zij naar huis terug.
Het kind Jezus bleef echter in Jeruzalem achter
zonder dat zijn ouders het wisten.
In de mening dat Hij zich bij de karavaan bevond,
gingen zij een dagreis ver,
en zochten Hem toen onder familieleden en bekenden.
Omdat zij Hem niet vonden
keerden zij al zoekende naar Jeruzalem terug.
Pas na drie dagen vonden zij Hem in de tempel,
waar Hij te midden van de leraren zat
naar wie Hij luisterde en aan wie Hij vragen stelde.
Allen die Hem hoorden
waren verbaasd over zijn inzicht en zijn antwoorden.
Toen zijn ouders Hem daar opmerkten stonden zij verslagen.
Zijn moeder zei tot Hem:
“Kind, waarom hebt Ge ons dit aangedaan?
Denk toch eens met wat een pijn
uw vader en ik naar U hebben gezocht.”
Maar Hij antwoordde:
“Wat hebt ge toch naar Mij gezocht?
Wist ge dan niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?”
Zij begrepen echter niet wat Hij daarmee bedoelde.
Hij ging met hen mee naar Nazaret
en was aan hen onderdanig.
Zijn moeder bewaarde alles wat er gebeurd was in haar hart.
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Bron: Tiltenberg Getijdengebed
Terug naar boven