Parochiecluster Ubach over Worms

Lezingen - 29 maart 2081

Spring naar hoofdtekst

Navigatie­kalender

<maart 2081 >
wkmadiwodovrzazo
09     12
103456789
1110111213141516
1217181920212223
1324252627282930
1431      

Navigatie

Jaar B Pagina 546

Stille Zaterdag

Lezingen wake

Gen. 1, 1 - 2, 2 of 1, 1. 26-31a
God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was heel goed.
Lezing uit het Boek Genesis
In het begin schiep God de hemel en de aarde.
(De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte en de geest van God zweefde over de wateren. En God sprak: “Er moet licht zijn.” En er was licht. En God zag dat het licht goed was. God scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde God dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond en het werd ochtend: de eerste dag. En God sprak: “Er moet een uitspansel zijn tussen de wateren, een afscheiding tussen het ene water en het andere.” En God maakte het uitspansel; Hij scheidde het water onder het uitspansel van het water erboven. Zo gebeurde het. Het uitspansel noemde God hemel. Het werd avond en het werd ochtend: de tweede dag. En God sprak: “Het water onder de hemel moet naar één plaats samenvloeien, zodat het droge zichtbaar wordt.” Zo gebeurde het. Het droge noemde God land en het samengevloeide water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was. En God sprak: “Het land moet jong groen gras voortbrengen, zaadvormend gewas en vruchtbomen die ieder naar zijn soort hun vruchten dragen met zaad erin.” Zo gebeurde het. En uit het land schoot jong groen gras op, zaadvormend gewas, in allerlei soorten, en bomen die ieder naar zijn soort hun vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend: de derde dag. En God sprak: “Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf die de dag van de nacht zullen scheiden; zij zullen tekens zijn voor de feesten, voor de dagen en voor de jaren, en zij zullen lichten zijn aan het hemelgewelf, om de aarde te verlichten.” Zo gebeurde het. God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinste om te heersen over de nacht en Hij maakte ook de sterren. ze een plaats aan het hemelgewelf God gaf om de aarde te verlichten, om te heersen over de dag en over de nacht en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend: de vierde dag. En God sprak: “Het water moet wemelen van dieren en boven het land moeten de vogels vliegen langs het hemelgewelf.” Toen schiep God de grote monsters van de zee en al de krioelende dieren waar het water van wemelt, soort na soort, en al de gevleugelde dieren, soort na soort. En God zag dat het goed was. God zegende ze en Hij sprak: “Weest vruchtbaar en wordt talrijk; gij moet het water van de zee bevolken en de vogels moeten talrijk worden op het land.” Het werd avond en het werd ochtend: de vijfde dag. En God sprak: “Het land moet levende wezens voortbrengen van allerlei soort: tamme dieren, kruipende dieren en wilde beesten van allerlei soort.” Zo gebeurde het. God maakte de wilde beesten, soort na soort, de tamme dieren, soort na soort, en alles wat over de grond kruipt, soort na soort. En God zag dat het goed was.)
En God sprak: “Laten Wij de mens maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis; zij zullen heersen over de vissen van de zee, de vogels van de lucht, over de tamme dieren, over alle wilde beesten en over al het gedierte dat over de grond kruipt.” En God schiep de mens naar zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. God zegende hen en God sprak tot hen: “Weest vruchtbaar en wordt talrijk; bevolkt de aarde en onderwerpt haar; heerst over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht en over al het gedierte dat over de grond kruipt.” En God sprak: “Hierbij geef Ik alle zaadvormende gewassen op de hele aardbodem aan u en alle bomen met zaaddragende vruchten; zij zullen u tot voedsel dienen. Maar aan alle wilde beesten, aan alle vogels van de lucht en aan alles wat over de grond kruipt, aan al wat dierlijk leven heeft, geef Ik het groene gras als voedsel.” Zo gebeurde het. God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was heel goed. (Het werd avond en het werd ochtend: de zesde dag. Zo werden de hemel en de aarde voltooid en alles waarmee ze toegerust zijn. Op de zevende dag bracht God het werk dat Hij verricht had tot voltooiing. Hij rustte op de zevende dag van het werk dat Hij verricht had.)
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.
Ps. 104 (103), 1-2a. 5-6. 10 en 12. 13-14. 24 en 35c (R. vgl. 30)
R. Zend uw geest, Heer, en vernieuw het aanschijn van de aarde.
Zegen de Heer, mijn ziel, Heer mijn God, Gij zijt zeer groot, met glans en glorie zijt Gij bekleed, gehuld in een mantel van licht.
Op pijlers hebt Gij de aarde geplaatst: zij wankelt niet, nooit ofte nimmer. Als een kleed lag de oerzee over haar heen, tot boven de bergen stonden de wateren.
Gij leidt het bronwater naar de dalen, tussen bergen vindt het zijn loop. Daarboven wonen de vogels van de hemel en zingen hun lied tussen de takken.
Vanuit uw bovenzalen bevloeit Gij de bergen, door uw toedoen wordt de aarde gedrenkt. Gras voor het vee laat Gij groeien, en gewas waar de mens voor moet werken om voedsel te winnen uit deze aarde.
Hoe talrijk zijn uw werken, Heer, alles hebt Gij met wijsheid gemaakt: de aarde is vervuld van wat Gij hebt geschapen. Zegen de Heer, mijn ziel.
Ofwel: Ps. 33 (32), 4-5. 6-7. 12-13. 20 en 22 (R. 5b)
R. De aarde is vervuld van de liefde van de Heer.
Oprecht is het woord van de Heer, alles wat Hij doet, is betrouwbaar. Hij heeft recht en gerechtigheid lief; de aarde is vervuld van de liefde van de Heer.
De hemel is gemaakt door het woord van de Heer, heel het leger van de sterren door de adem van zijn mond; als in een kruik verzamelt Hij het water van de zee en in kelders bergt Hij de oceanen.
Gelukkig het volk dat de Heer heeft als God. de natie die Hij tot zijn erfdeel koos Vanuit de hemel kijkt de Heer neer, Hij ziet alle kinderen van de mensen.
Vol vertrouwen zien wij uit naar de Heer. Hij is ons schild, Hij is onze helper. Uw liefde, Heer, moge over ons komen: wij stellen ons vertrouwen op U.
Gen. 22, 1-18 of 1-2. 9a. 10-13. 15-18
Het offer van onze aartsvader Abraham.
Lezing uit het Boek Genesis In die dagen
stelde God Abraham op de proef. Hij zei tot hem: “Abraham.” Abraham antwoordde: “Hier ben ik.” God zei: “Ga met Isaak, uw enige zoon, die gij liefhebt, naar het land van de Mória, en draag hem daar op de berg die Ik u zal aanwijzen, als brandoffer op.”
(De volgende morgen zadelde Abraham zijn ezel en nam twee knechten en zijn zoon Isaak met zich mee. Toen hij het hout voor het brandoffer had gehakt, stond hij op en begaf zich op weg naar de plaats die God hem aangewezen hacL Op de derde dag zag Abraham in de vette de plaats liggen. Toen zei hij tot zijn knechten: “Gij blijft hier bij de ezel; ik ga met de jongen daarginds heen. Nadat wij ons in aanbidding neergebogen hebben, komen wij weer bij u terug.” Daarop gaf Abraham zijn zoon Isaak het hout voor het brandoffer te dragen; zelf droeg hij het vuur en het offermes. Zo gingen zij samen op weg. Toen zei Isaak tot zijn vader Abraham: “Vader.” Hij antwoordde: “Ja, mijn zoon.” Isaak zei: “Zie, wij hebben wel vuur en hout, maar waar is het offerdier?” Abraham antwoordde: “God zal zichzelf van een offerdier voorzien, mijn zoon.” En samen gingen zij verder.)
Toen zij de plaats bereikt hadden die God hem had aangewezen, bouwde Abraham daar een altaar, stapelde er het hout op, (bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, boven op het hout.) Abraham stak zijn hand uit naar het mes om daarmee zijn zoon te offeren. En zie, de engel van de Heer riep hem vanuit de hemel toe: “Abraham, Abraham.” En hij antwoordde: “Hier ben ik.” Hij zei: “Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu dat gij God vreest, want gij hebt Mij uw enige zoon niet willen onthouden.” Abraham sloeg zijn ogen op en bemerkte een ram die met zijn horens in het struikgewas vastzat. Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op in plaats van zijn zoon.
(Hij noemde die plaats: “De Heer ziet”; vandaar dat men nu nog zegt: “Op de berg laat de Heer zich zien.”)
Toen riep de engel van de Heer voor de tweede maal uit de hemel tot Abraham en zei: “Bij Mijzelf heb Ik gezworen — zegt de Heer — omdat gij dit gedaan hebt en Mij uw enige zoon niet hebt onthouden, daarom zal Ik u overvloedig zegenen en uw nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en de zandkorrels op het strand van de zee. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijand bezitten. Door uw nageslacht komt zegen over alle volken van de aarde, omdat gij naar mijn stem hebt geluisterd.”
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.
Ps. 16 (15), 5 en 8. 9-10. 11 (R. 1)
R. Bescherm mij, God, ik neem mijn toevlucht tot U.
De Heer is mijn erfdeel, mijn levensbeker mijn lot ligt in uw handen. Steeds houd ik de Heer voor ogen. Hij staat mij terzijde en ik wankel niet.
Mijn hart is dan ook verheugd. mijn innerlijk jubelt, mijn lichaam kent geen zorgen, want Gij geeft mijn leven niet aan het dodenrijk prijs, Gij laat uw vrome het graf niet zien.
Gij maakt mij vertrouwd met de weg ten leven: overvloedige vreugde bij U, heerlijkheid aan uw zijde, voorgoed.
Ex. 14, 15 - 15, 1
De kinderen van Israël gingen over de droge bodem de zee door.
Lezing uit het Boek Exodus
In die dagen sprak de Heer tot Mozes: gWat roept gij Mij toch? Beveel de kinderen van Israël verder te trekken. Gij zelf moet uw hand opheffen, uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten. Dan kunnen de kinderen van Israël over de droge bodem door de zee trekken. Ik ga de Egyptenaren halsstarrig maken, zodat zij hen achterna gaan. En dan zal Ik Mij verheerlijken ten koste van Farao en heel zijn legermacht, zijn wagens en zijn wagenmenners. De Egyptenaren zullen weten dat Ik de Heer ben, als Ik Mij verheerlijk ten koste van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners.” De engel van God die aan de spits van het leger van Israël ging, veranderde van plaats en stelde zich achter hen op; en zo veranderde ook de wolkkolom van plaats, verliet de spits en ging achter hen. Zo kwam zij tussen het leger van de Egyptenaren en het leger van Israël in te staan. De wolk was donker, zodat de legers elkaar de hele nacht door niet konden naderen. Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de Heer deed die hele nacht door een sterke oostenwind de zee terugwijken. Hij maakte van de zee droog land en de wateren spleten vaneen. Zo trokken de kinderen van Israël over de droge bodem de zee door, terwijl de wateren links en rechts een muur vormden. De Egyptenaren zetten de achtervolging in; alle paarden van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners gingen achter hen aan, de zee in. Tegen de morgenwake richtte de Heer zijn blik vanuit de wolkkolom en de vuurzuil op de legermacht van de Egyptenaren en bracht ze in verwarring. Hij liet de wielen van de wagens scheeflopen, zodat ze slechts met moeite vooruit kwamen. De Egyptenaren riepen uit: “Laten we vluchten voor Israël, want de Heer strijdt voor hen tegen ons.” Toen sprak de Heer tot Mozes: “Strek uw hand uit over de zee, dan zal het water terugstromen over de Egyptenaren en hun wagens en wagenmenners.” Mozes strekte zijn hand uit over de zee en toen het licht begon te worden, vloeide de zee naar haar gewone plaats terug. Omdat de Egyptenaren er tegenin vluchtten, dreef de Heer hen midden in de zee. Het water vloeide terug en overspoelde wagens en wagenmenners, - heel de strijdmacht van Farao — die in hun achtervolging de zee waren ingegaan. Niet één bleef gespaard. De kinderen van Israël daarentegen waren over de droge bodem door de zee heengetrokken, terwijl de wateren links en rechts van hen een muur vormden. Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de greep van Egypte; Israël zag de Egyptenaren dood op de kust van de zee liggen. Toen Israël het machtige optreden van de Heer tegen Egypte gezien had, kreeg het volk ontzag voor de Heer; zij stelden vertrouwen in de Heer en in Mozes zijn dienaar. Toen zongen Mozes en de kinderen van Israël dit lied voor de Heer:
(Hier wordt niet gezegd: Woord van de Heer.)
Ex. 15, 1-2. 3-4. 5-6. 17-18 (R. 1a)
R. Wij willen zingen voor de Heer, want Hij is de Hoogste.
Ik wil zingen voor de Heer, want Hij is de Hoogste: paard en berijder dreef Hij in zee. Mijn sterkte en kracht is de Heer, Hij is mijn redding geworden. Ja, Hij is mijn God en Hem wil ik loven; de God van mijn vader en Hem zal ik prijzen.
De Heer is een strijder, Heer is zijn Naam. De wagens van Farao, zijn leger, dreef Hij in zee; de keur van zijn officieren werd verzwolgen in de Rietzee.
De watervloed heeft hen bedolven, ze gingen onder in de diepte als een steen. Uw rechterhand, Heer, was heerlijk in macht; uw rechterhand, Heer, vernietigde de vijand.
Gij hebt hen geleid, Gij hebt hen geplant op de berg die uw domein is, de plaats die Gij tot uw verblijf hebt gemaakt, Heer, het heiligdom, Heer, dat uw handen hebben gebouwd. De Heer is koning, voor altijd en eeuwig!
Jes. 54, 5-14
Met eeuwige liefde ontfermt de Heer, uw Verlosser, zich over u.
Lezing uit het Boek Jesaja
Hij die u schiep, Hij is uw Bruidegom, de Heer der hemelse machten is zijn Naam; uw Verlosser is de Heilige van Israël, God van heel de aarde wordt Hij genoemd. Want als een verlaten, zielsbedroefde vrouw heeft de Heer u geroepen. Kan iemand de vrouw van zijn jeugd verstoten? — zegt uw God. Een kort ogenblik heb Ik u in de steek gelaten, maar met grote barmhartigheid breng Ik u weer bijeen. In een vlaag van toorn heb Ik voor een ogenblik mijn aangezicht voor u verborgen maar met een eeuwige liefde ontferm Ik Mij over u, zegt de Heer, uw Verlosser. Zoals Ik ten tijde van Noach gezworen heb dat Noachs wateren de aarde nooit meer zouden bedekken, zo zweer Ik nu nooit meer op u vertoornd te zijn en u nooit meer te bedreigen. Want de bergen mogen wijken, de heuvels wankelen, maar mijn barmhartigheid jegens u zal niet wijken en mijn Vredesverbond niet wankelen, zegt de Heer die u barmhartig is. Ongelukkige, door stormen geplaagd en troosteloos, zie, uw grondvesten leg Ik met kleurrijke mortel, uw fundamenten met saffier; uw kantélen maak Ik van robijnen. uw poorten van karbonkelsteen. uw muren van kostbare stenen Al uw kinderen zullen door de Heer onderricht worden en een diepe vrede valt uw kinderen ten deel. Gij zult gegrondvest zijn op gerechtigheid. Weet u dus vrij van onderdrukking, want gij hebt niets te vrezen. En vrij van verschrikking, want zij zal u niet naderen.
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.
Ps. 30 (29), 2. 4. 5-6. 11. 12a. 13b (R. 2a)
R. Ik prijs U hoog, Heer, want Gij hebt mij uit de put omhooggehaald.
Ik prijs U hoog, Heer, want Gij hebt mij uit de put omhooggehaald; geen vijand laat Gij nog om mij lachen. Uit het dodenrijk hebt Gij mij opgehesen. Heer, Gij hebt mij opnieuw laten leven en mij weerhouden van de weg naar het graf.
Zingt voor de Heer, gij, zijn getrouwen, looft zijn heilige Naam; zijn toorn duurt één moment. zijn liefde een leven lang: de avond brengt verdriet. tegen de ochtend is er vreugde.
Luister, Heer, ontferm U over mij. Heer, wees mij een helper, Gij hebt mijn klacht in reidans omgezet. Heer, mijn God, U zal ik voor altijd loven.
Jes. 55, 1-11
Komt naar Mij en gij zult leven en Ik ga een blijvend verbond met u sluiten.
Lezing uit het Boek Jesaja
Dit zegt de Heer:
“Komt naar het water, gij allen die dorst lijdt! Ook gij die geen geld hebt, komt toch. Komt kopen, eet zonder geld en zonder te betalen. Komt kopen wijn en melk. Wat geeft gij uw geld voor iets dat geen brood is? Wat geeft gij uw arbeid voor iets dat niet voedt? Luistert, luistert naar Mij: dan eet gij wat goed is, dan verzadigt gij u aan heerlijke spijs. Neigt uw oor en komt naar Mij en luistert en gij zult leven. Een blijvend verbond ga Ik sluiten met u, de trouwe gunstbewijzen aan David verleend. Zie, hem heb Ik gemaakt tot getuige voor de volkeren, tot vorst en gebieder over de naties. Zie, een volk dat gij niet kent, zult gij roepen, en een volk dat u niet kent, snelt naar u toe omwille van de Heer, uw God, en Israëls Heilige, die u verheerlijkt. Zoekt de Heer nu Hij zich laat vinden, roept Hem aan nu Hij nabij is. De goddeloze moet zijn weg verlaten, de boosdoener zijn gedachten; hij moet terugkeren naar de Heer — de Heer zal zich over hem erbarmen — terug naar onze God, die rijkelijk vergeeft. Mijn gedachten zijn nu eenmaal niet uw gedachten, uw wegen niet mijn wegen, zegt de Heer. Maar zoals de hemel hoog boven de aarde is, zo hoog gaan mijn wegen uw wegen te boven en mijn gedachten uw gedachten. Zoals de regen en de sneeuw uit de hemel vallen en daar pas terugkeren, wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, haar hebben bevrucht en haar met planten hebben bedekt, wanneer zij het zaad aan de zaaier hebben gegeven en het brood aan de eter, zo zal het ook gaan met het woord dat komt uit mijn mond: het keert niet vruchteloos naar Mij terug, maar het zal doen wat Mij behaagt, en volbrengen waartoe Ik het heb gezonden.”
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.
Jes. 12, 2-3. 4bcd. 5-6 (R. 3)
R. Gij zult vol vreugde water putten uit de bronnen van de redding.
God is mijn redding! Ik vertrouw en ik zal niet bevreesd zijn: mijn sterkte en kracht is de Heer, Hij is mijn redding geworden. En gij zult vol vreugde water putten uit de bronnen van de redding.
Looft de Heer, roept zijn Naam, maakt onder de volken zijn daden bekend, houdt in herinnering dat zijn Naam hoogverheven is.
Zingt voor de Heer, want Hij deed grootse dingen, maakt dit bekend over heel de aarde! Juicht en jubelt, gij die Sion bewoont: Israëls Heilige is groot in uw midden!
Bar. 3, 9-15. 32 - 4, 4
Wandel naar de luister van de Heer.
Lezing uit het Boek Baruch
Hoor, Israël, de geboden van het leven; luister aandachtig en verwerf inzicht! Hoe komt het, Israël, hoe komt het dat gij in een vijandig land woont? Dat gij oud geworden zijt op vreemde bodem, dat gij onrein geworden zijt als de doden, gelijk geworden aan hen die in de onderwereld zijn? Gij hebt de bron van de wijsheid verlaten! Indien gij de weg van God bewandeld hadt, zoudt gij nu voor eeuwig in vrede leven! Leer derhalve waar inzicht gevonden wordt, waar kracht, waar beleid is, en gij zult weten waar lengte van dagen en leven te vinden zijn, en waar licht voor de ogen en waar vrede! Wie heeft haar verblijfplaats gevonden, wie is haar schatkamers binnengegaan?
Slechts de Alwetende kent haar, met zijn inzicht heeft Hij haar ontdekt. Hij, die de aarde voor immer gegrondvest heeft en die haar met viervoeters bevolkte. Hij, die het licht uitzendt, en het gaat uit, die het terugroept, en het gehoorzaamt Hem met beven. De sterren stralen op hun posten en jubelen van vreugde; Hij roept ze, en ze antwoorden: “Hier zijn wel” Vol blijdschap flonkeren ze ter ere van hun Maker. Dit is onze God, niemand is aan Hem gelijk! Hij heeft alle wegen gevonden die tot kennis leiden en Hij heeft ze gewezen aan Jakob, zijn dienaar, aan Israël, zijn geliefde. Daarna is zij op aarde verschenen en heeft zij verkeerd met de mensen. Zij is het Boek van Gods geboden, de wet die eeuwig duurt. Allen die aan haar vasthouden, zullen leven, maar wie haar verlaten, moeten sterven. Kom tot inkeer, Jakob, en houd u vast aan haar, wandel naar de luister van haar licht. Geef uw glorie niet weg aan anderen en uw voorrechten niet aan een vreemd volk! Zalig zijn wij, Israël, want ons is bekend wat God behaagt!
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.
Ps. 19 (18), 8. 9. 10. 11 (R. Joh. 6, 68c)
R. Heer, Gij hebt woorden van eeuwig leven.
De wet van de Heer is volmaakt, een verademing voor de ziel. Wat de Heer zegt is betrouwbaar, wijsheid voor de eenvoudige.
Wat de Heer voorschrijft is goed, een vreugde voor het hart. Wat de Heer verordent is helder, een licht voor de ogen.
Het ontzagwekkend woord van de Heer is zuiver, het houdt voor altijd stand. De voorschriften van de Heer zijn betrouwbaar, rechtvaardig zijn ze allemaal.
Zij zijn begerenswaardiger dan goud, dan een schat aan puur goud; en zoeter dan honing, dan honing zo uit de raat.
Ez. 36, 16-17a. 18-28
Ik zal zuiver water over u sprenkelen en Ik zal u een nieuw hart geven.
Lezing uit de Profetie van Ezechiël
Het woord van de Heer kwam tot mij: “Mensenkind, toen het huis van Israël nog op zijn eigen grond woonde, heeft het deze door zijn handel en wandel verontreinigd.
Daarom heb Ik mijn woede over hen uitgegoten, vanwege het bloed dat ze op de grond vergoten hadden en omdat ze de grond verontreinigd hadden met hun afgoden. Daarom verspreidde Ik hen onder de heidenvolken en werden ze verstrooid over de landen: naar hun handel en wandel heb Ik hen gevonnist. En bij al de heidenvolken waar ze gekomen waren, ontwijdden ze mijn heilige Naam doordat men van hen zei: ‘Dit is het volk van de Heer en toch moesten ze weg uit zijn land.’ Dit deed Mij leed om mijn heilige Naam die het huis van Israël ontwijd had onder de heidenvolken waar ze gekomen zijn. Zeg daarom tot het huis van Israël: Dit zegt de Heer God: Ik doe het niet omwille van u, huis van Israël, maar omwille van mijn heilige Naam die gij ontwijd hebt onder de heidenvolken, waar gij gekomen zijt. Ik zal mijn grote Naam heiligen die ontwijd is onder de heidenvolken, die gij in hun midden hebt ontwijd, opdat de heidenvolken erkennen dat Ik de Heer ben — zegt de Heer God — als Ik hun door u mijn heiligheid getoond heb. Ik zal u wegbrengen uit de heidenvolken, u samenbrengen uit alle landen en u brengen naar uw eigen grond. Ik zal zuiver water over u sprenkelen en ge zult rein worden van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen. Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste; Ik zal het stenen hart uit uw lichaam verwijderen en u een hart van vlees geven. Mijn geest zal Ik geven in uw binnenste en Ik zal maken dat ge mijn wetten nakomt en mijn voorschriften nauwkeurig onderhoudt. Ge zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb. Ge zult voor Mij een volk en Ik zal voor u God zijn.”
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.
Ps. 42 (41), 3. 5bcd; 43 (42), 3. 4 (R. Ps. 42, 2)
R. Zoals een hinde smacht naar waterstromen, zo smacht mijn ziel naar U, o God.
Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer mag ik bij God komen, en zijn gelaat aanschouwen?
Eens trok ik op in de stoet; met de anderen schreed ik naar Gods huis, in een feestelijke stoet, waar alles van dankbaarheid zingt en danst.
Zend uw licht en uw trouw, zij zullen mij leiden, meevoeren naar uw heilige berg, naar de tent waar Gij woont.
Dan ga ik op naar het altaar van God, van God, mijn enige blijdschap. Ik zal U loven met de citer, God mijn God.
Ofwel, wanneer de viering van het doopsel plaatsvindt: Jes. 12, zoals hierboven (na de vijfde lezing).
Ofwel:
Ps. 51 (50), 12-13. 14-15. 18-19 (R. 12a)
R. God, schep in mij een zuiver hart.
God, schep in mij een zuiver hart; vernieuw mijn geest, maak hem standvastig. Verstoot mij niet, weg van uw gelaat; neem uw heilige geest niet weg van mij.
Geef mij de vreugde van uw heil, sterk mij met een grootmoedige geest. Dan zal ik verdwaalden uw weg kunnen wijzen, dan keren zondaars tot U terug.
Gij wenst toch geen slachtoffers! Gij vindt toch geen voldoening in brandoffers! Een berouwvolle geest is een offer voor God. Een rouwmoedig, vermorzeld hart zult Gij, God, niet verwerpen.

Eerste lezing

Rom. 6, 3-11
Christus, opgewekt uit de doden, sterft niet meer.
Lezing uit de Brief van de heilige apostel Paulus aan de Romeinen
Broeders en zusters,
Wij allen die gedoopt zijn in Christus Jezus, zijn gedoopt in zijn dood. Wij zijn immers met Hem begraven door de doop in zijn dood, opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden, zoals Christus is opgewekt uit de doden door de heerlijkheid van de Vader. Want als wij met Hem één zijn geworden door de gelijkenis met zijn dood, dan zullen wij het ook zijn in de verrijzenis. Dit weten wij: onze oude mens werd met Hem gekruisigd, opdat het lichaam van de zonde ontkracht zou worden, en wij niet langer slaaf zouden zijn van de zonde; want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven; want wij weten dat Christus, opgewekt uit de doden, niet meer sterft. De dood heerst niet meer over Hem. Want de dood die Hij stierf, stierf Hij voor de zonde, eens voor altijd; en zijn leven leeft Hij voor God. Zo moet ook gij uzelf beschouwen: als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus.
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.

Antwoordpsalm

Ps. 118 (117), 1-2. 16ab-17. 22-23
R. Alleluia. Alleluia. Alleluia.
Looft de Heer, want Hij is goed, voor eeuwig duurt zijn erbarmen. Laat Israël zeggen: “Voor eeuwig duurt zijn erbarmen.”
De rechterhand van de Heer richt mij op, de rechterhand van de Heer doet machtige daden. Ik zal niet sterven, nee, ik zal leven en vertellen van de daden van de Heer.
De steen door de bouwers afgekeurd, die is de hoeksteen geworden. Dat is het werk van de Heer, wonderbaar in onze ogen.

Evangelie

Mc. 16, 1-8
Jezus van Nazaret die gekruisigd is, is verrezen.
De Heer zij met u. allen: En met uw geest. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus. allen: Lof zij U, Christus.
Toen de sabbat voorbij was kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salóme welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen. Op de eerste dag van de week, heel vroeg, toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf. Maar ze zeiden tot elkaar: “Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen?” Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was; en deze was zeer groot, Binnengetreden in het graf zagen ze tot hun ontsteltenis aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad. Maar hij sprak tot haar: “Schrikt niet. Gij zoekt Jezus de Nazarener die gekruisigd is. Hij is verrezen, Hij is niet hier. Kijk, dit is de plaats waar men Hem neergelegd had. Gaat aan zijn leerlingen en aan Petrus zeggen: Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult ge Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.” De vrouwen gingen naar buiten en vluchten weg van het graf, want schrik en ontsteltenis hadden hen overweldigd. En uit vrees zeiden ze er niemand iets van.
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.

Bron: Tiltenberg Getijdengebed

Terug naar boven