Parochiecluster Ubach over Worms

Lezingen - 31 maart 2080

Spring naar hoofdtekst

Navigatie­kalender

<maart 2080 >
wkmadiwodovrzazo
09    123
1045678910
1111121314151617
1218192021222324
1325262728293031
        

Navigatie

Jaar A Pagina 85 (nieuw) Pagina 520 (oud)

Palm- en passiezondag

Eerste lezing

Jes. 50, 4-7
Mijn gezicht heb Ik niet afgewend voor beschimping, maar Ik weet dat Ik niet te schande zal worden. (Derde gezang van de Dienaar des Heren)
Lezing uit het Boek Jesaja
De Heer God heeft mij de tong gegeven van een leerling. Zo weet ik de vermoeiden te steunen met een woord. Hij spitst in de morgen, in de morgen spitst Hij mijn oor, zodat ik luister als een leerling. De Heer God heeft mijn oor geopend. Ik heb mij niet verzet, ik ben niet teruggedeinsd. Mijn rug bood ik aan wie mij sloegen, en mijn wangen aan wie mij de baard uitrukten; mijn gezicht heb ik niet afgewend voor beschimping en bespuwing. De Heer God zal mij helpen, daarom zal ik niet beschaamd staan; daarom maak ik mijn gezicht hard als een steen. En ik weet dat ik niet te schande zal worden.
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.

Antwoordpsalm

Ps. 22 (21), 8-9. 17-18a. 19-20. 23-24 (R. 2a)
R. ijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?
Allen die mij zien, spotten met mij, zij grijnzen en schudden het hoofd: “Hij vertrouwt op de Heer, die zal hem redden, die zal hem bevrijden, Hij is toch op hem gesteld.”
Honden staan om mij heen, een meute boosdoeners heeft mij omsingeld, ze hebben mijn handen en voeten doorboord. Mijn beenderen kan ik tellen, één voor één.
Zij verdelen mijn kleren onder elkaar en werpen het lot over mijn gewaad. Heer, houd u niet ver van mij; mijn kracht, haast u mij te helpen.
Ik zal uw Naam verkondigen bij mijn broeders, en U prijzen in de gemeenschap. Wie de Heer vreest, prijst Hem, heel Jakobs nageslacht, eert Hem, heel Israëls nageslacht, vreest Hem.

Tweede lezing

Fil. 2, 6-11
Hij heeft zich vernederd, daarom heeft God Hem hoog verheven.
Lezing uit de Brief van de heilige apostel Paulus aan de Filippenzen
Christus Jezus die bestond in de gestalte van God, heeft zich niet willen vastklampen aan het gelijk-zijn aan God, maar Hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen; Hij is aan de mensen gelijk geworden. En toen Hij uiterlijk als mens verscheen, heeft Hij zich vernederd, door gehoorzaam te worden tot de dood, en wel tot de dood aan het kruis. Daarom heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam verleend die boven elke naam uitgaat, opdat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden tot eer van God de Vader: Jezus Christus is de Heer.
Woord van de Heer. allen: Wij danken God.

Evangelie

Mt. 26, 14 - 27, 66 ofwel 27, 11 - 54
Het lijden en sterven van onze Heer Jezus Christus.
C Het lijden en sterven van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs
(Wat wilt ge mij geven, als ik u Hem overlever?)
In die tijd
(ging een van de twaalf, Judas Iskáriot geheten, naar de hogepriesters en zei: S “Wat wilt ge mij geven, als ik u Jezus overlever?” C Zij zegden hem dertig zilverlingen toe. En van toen af zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem over te leveren.
Waar wilt Gij dat wij voor U voorbereidingen treffen voor het paasmaal?
Op de eerste dag van de ongedesemde broden kwamen de leerlingen Jezus vragen: S “Waar wilt Gij dat wij voor U voorbereidingen treffen om het paasmaal te eten?” C Hij zei: + “Gaat naar de stad, naar die en die, en zegt hem: ‘De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; bij u wil Ik het paasmaal houden met mijn leerlingen.’” C De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen en troffen voorbereidingen voor het paasmaal.
Een van u zal Mij overleveren.
Toen het avond geworden was, lag Hij met de twaalf aan. Terwijl zij aten, zei Hij: + “Amen, Ik zeg u: een van u zal Mij overleveren.” C Diep bedroefd begon de een na de ander Hem te vragen: S “Ik ben het toch niet, Heer?” C Hij antwoordde: + “Die met Mij de hand in de schotel doopt, hij zal Mij overleveren. Wel gaat de Mensenzoon heen, zoals van Hem geschreven staat, maar wee die mens door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd! Het zou beter voor hem zijn als hij niet geboren was, die mens.” C Judas, die Hem zou overleveren, zei daarop: S “Ik ben het toch niet, Rabbi?” C Hij zei hem: + “Gij zegt het.”
Dit is mijn Lichaam. Dit is mijn Bloed.
C Terwijl zij aten, nam Jezus brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan de leerlingen met de woorden: + “Neemt, eet, dit is mijn Lichaam.” C En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die met de woorden: + “Drinkt hier allen uit, want dit is mijn Bloed van het Nieuwe Verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van de zonden. Maar Ik zeg u: van nu af zal Ik niet meer drinken van deze vrucht van de wijnstok tot op die dag waarop Ik het met u, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader.” C Nadat zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij naar de Olijfberg.
Ik zal de herder slaan en de schapen van de kudde zullen verstrooid worden.
Toen zei Jezus tot hen: + “Allen zult gij in deze nacht aanstoot aan Mij nemen, want er staat geschreven: ‘Ik zal de herder slaan en de schapen van de kudde zullen verstrooid worden.’ Maar na mijn verrijzenis zal Ik u voorgaan naar Galilea.” C Daarop zei Petrus Hem: S “Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik zal nooit aanstoot aan U nemen.” C Jezus zei hem: + “Amen, Ik zeg u: in deze nacht, vóór de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen.” C Petrus zei Hem: S “Al moest ik met U sterven, nooit zal ik U verloochenen.” C Evenzo spraken ook al de leerlingen.
Hij begon bedroefd en angstig te worden.
Toen kwam Jezus met hen bij een landgoed dat Getsémane heette, en Hij zei tot de leerlingen: + “Blijft hier zitten, terwijl Ik ginds ga bidden.” C En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs mee en begon bedroefd en angstig te worden. Toen zei Hij tot hen: + “Mijn ziel is doodsbedroefd. Blijft hier en waakt met Mij.” C En nadat Hij een weinig verder was gegaan, wierp Hij zich ter aarde en bad: + “Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan. Maar toch: niet zoals Ik wil, maar zoals Gij wilt.”
C Toen ging Hij naar zijn leerlingen en vond hen in slaap; en Hij zei tot Petrus: + “Ging het dan uw krachten te boven één uur met Mij te waken? Waakt en bidt, opdat gij niet op de beproeving ingaat. De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.” C Opnieuw, voor de tweede keer, ging Hij weg en bad: + “Mijn Vader, als deze beker niet voorbij kan gaan zonder dat Ik hem drink: dat dan uw wil geschiede.” C En Hij kwam opnieuw en vond hen in slaap, want hun oogleden waren zwaar. Hij liet hen met rust, ging opnieuw weg en bad voor de derde keer, nogmaals met dezelfde woorden. Toen ging Hij naar zijn leerlingen en zei tot hen: + “Slaapt dan maar door en rust uit! Zie, het uur is nabij, waarop de Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van zondaars. Staat op, laten we gaan; zie, hij die Mij overlevert, is nabij.”
Zij legden de hand op Jezus en grepen Hem.
C Terwijl Hij nog aan het spreken was, zie, daar kwam Judas, een van de twaalf, en met hem een grote menigte met zwaarden en knuppels, gestuurd door de hogepriesters en de oudsten van het volk. Hij die Hem zou overleveren, had een teken met hen afgesproken door te zeggen: S “Die ik zal kussen, Hij is het; grijpt Hem.” C Hij ging meteen op Jezus af en zei: S “Gegroet, Rabbi”, C en hij kuste Hem. Jezus echter zei hem: + “Vriend, zijt ge daarvoor hier?” C Toen kwamen zij naar voren, legden de hand op Jezus en grepen Hem. En zie, een van hen die bij Jezus waren, stak zijn hand uit, trok zijn zwaard, sloeg in op de dienaar van de hogepriester en hakte zijn oor af Toen zei Jezus tot hem: + “Steek uw zwaard weer op zijn plaats. Want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen. Of denkt ge dat Ik mijn Vader niet te hulp kan roepen. die Mij dan meteen meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen? Hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen dat het zo geschieden moet?” C Op dat uur zei Jezus tot de menigte: + “Als tegen een rover zijt ge uitgetrokken met zwaarden en knuppels om Mij op te pakken? Dagelijks zat Ik in de tempel te onderrichten, en toch hebt ge Mij niet gegrepen.” C Maar dit alles is geschied, opdat de Schriften van de profeten in vervulling zouden gaan. Toen lieten alle leerlingen Hem in de steek en namen de vlucht.
Ge zult de Mensenzoon zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht.
Zij die Jezus gegrepen hadden, voerden Hem naar de hogepriester Kajafas, waar de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren. Petrus bleef Hem op een afstand volgen tot aan de binnenhof van de hogepriester; hij ging naar binnen en zette zich neer bij de knechten om te zien hoe het af zou lopen. De hogepriesters en het hele Sánhedrin zochten naar een vals getuigenis tegen Jezus om Hem ter dood te kunnen brengen, maar ze vonden er geen, ofschoon er vele valse getuigen naar voren traden. Ten slotte echter traden er twee naar voren die zeiden: S “Deze man heeft gezegd: ‘Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen.’” C Toen stond de hogepriester op en zei tot Hem: S “Antwoordt Gij niets? Wat getuigen deze mensen tegen U?” C Maar Jezus zweeg. Toen zei de hogepriester tot Hem: S “Ik bezweer U bij de levende God dat Gij ons zegt of Gij de Christus zijt, de Zoon van God.” C Jezus zei hem: + “Gij zegt het. Maar Ik zeg u: vanaf nu zult ge de Mensenzoon zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht en komend op de wolken van de hemel.” C Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en riep uit: S “Hij heeft God gelasterd; waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord! Wat dunkt u?” C Zij antwoordden: S “Hij is de dood schuldig.” C Toen spuwden zij Hem in het gezicht en stompten Hem, anderen sloegen Hem, terwijl ze zeiden: S “Profeteer voor ons, Christus: wie is het die U geslagen heeft?”
Voor de haan kraait, zult ge Mij driemaal verloochenen.
C Petrus nu zat buiten op de binnenhof. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe en zei: S “Gij waart ook bij Jezus de Galileeër.” C Maar hij ontkende het waar allen bij waren en zei: S “Ik weet niet wat ge bedoelt.” C Toen hij naar het poortgebouw ging, zag een ander meisje hem en ze zei tegen wie daar stonden: S “Die daar was bij Jezus de Nazoreeër.” C En opnieuw ontkende hij, met een eed: S “Ik ken die mens niet.” C Even daarna de omstanders dichterbij en zeiden tot Petrus: S “Waarlijk, gij zijt er ook een van! Het is duidelijk aan uw accent te horen.” C Toen begon hij te vloeken en te zweren: S “Ik ken die mens niet.” C Onmiddellijk daarop kraaide een haan. En Petrus herinnerde zich het woord van Jezus, die gezegd had: “Voor de haan kraait, zult ge Mij driemaal verloochenen.” Hij ging naar buiten en begon bitter te wenen.
Zij leverden Jezus over aan de landvoogd Pilatus.
Bij het aanbreken van de morgen namen alle hogepriesters en oudsten van het volk aangaande Jezus het besluit Hem ter dood te brengen. Nadat ze Hem geboeid hadden, voerden ze Hem weg en leverden Hem over aan de landvoogd Pilatus.
Het is niet toegestaan ze bij de offergave te doen, want het is bloedgeld.
Toen Judas, die Hem overgeleverd had, zag dat Hij veroordeeld was, kreeg hij wroeging en bracht de dertig zilverlingen terug bij de hogepriesters en oudsten, met de woorden: S “Ik heb gezondigd door onschuldig bloed over te leveren.” C Maar zij zeiden: S “Wat gaat dat ons aan? Ge moet zelf maar zien.” C En hij gooide de zilverlingen in de tempel, trok zich terug en, nadat hij weggegaan was, verhing hij zich.
De hogepriesters namen de zilverlingen en zeiden: S “Het is niet toegestaan ze bij de offergave te doen, want het is bloedgeld.” C Zij namen het besluit er de akker van de pottenbakker mee te kopen om daar de vreemdelingen te begraven. Daarom heet die akker Bloedakker tot vandaag toe. Toen ging in vervulling wat door de profeet Jeremia gezegd was: “En zij namen de dertig zilverlingen, de prijs waarop zijn waarde geschat werd, geschat door de kinderen van Israël, en zij gaven die voor de akker van de pottenbakker, zoals de Heer mij opgedragen had.”)
Zijt Gij de koning van de Joden?
Jezus nu stond voor de landvoogd en de landvoogd vroeg Hem: S “Zijt Gij de koning van de Joden?” C Jezus zei: + “Gij zegt het.” C Maar op de beschuldigingen door de hogepriesters en de oudsten tegen Hem ingebracht, antwoordde Hij niets. Toen zei Pilatus tot Hem: S “Hoort Gij niet wat ze allemaal tegen U getuigen?” C Maar Hij antwoordde hem niet, op geen enkel punt, zodat de landvoogd hoogst verbaasd was. Bij een feest was de landvoogd gewoon voor het volk één gevangene vrij te laten, degene die zij wilden. Ze hadden juist een beruchte gevangene, Bárabbas geheten. Nu zij daar toch bijeen waren, sprak Pilatus tot hen: S “Wie wilt ge dat ik u zal vrijlaten, Bárabbas of Jezus die Christus genoemd wordt?” C Want hij wist wel dat ze Hem uit afgunst hadden overgeleverd. Terwijl hij op de rechterstoel gezeten was, liet zijn vrouw aan hem zeggen: S “Laat u niet in met die rechtvaardige, want ik heb vandaag in een droom veel om Hem doorstaan.”
C Maar de hogepriesters en de oudsten haalden het volk over te vragen om Bárabbas en Jezus te laten doden. Daarop zei de landvoogd tot hen: S “Wie van de twee wilt ge dat ik u vrijlaat?” C Ze zeiden: S “Bárabbas.” C Pilatus zei hun: S “Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?” C Zij zeiden allen: S “Aan het kruis met Hem.” C Hij zei: S “Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan?” C Maar zij schreeuwden nog harder: S “Aan het kruis met Hem.” C Toen Pilatus zag dat het niets hielp, maar dat er veeleer tumult ontstond, nam hij water en waste ten overstaan van het volk zijn handen, terwijl hij zei: S “Ik ben onschuldig aan dit bloed; gij moet zelf maar zien.” C Heel het volk antwoordde: S “Zijn bloed kome op ons en op onze kinderen.” C Toen liet hij hun Bárabbas vrij, maar Jezus liet hij geselen en leverde Hem over om gekruisigd te worden.
Gegroet, koning van de Joden!
Daarop namen de soldaten van de landvoogd Jezus mee het pretorium binnen en verzamelden de hele cohort rondom Hem. Zij kleedden Hem uit en hingen Hem een rode mantel om. Ook vlochten ze een kroon van doorntakken, drukten die op zijn hoofd en drukten een rietstok in zijn rechterhand en, nadat ze voor Hem op de knieën gevallen waren, bespotten ze Hem met de woorden: S “Gegroet, koning van de Joden.” C Ze bespuwden Hem, pakten de rietstok en sloegen op zijn hoofd. Nadat zij de spot met Hem gedreven hadden, trokken ze Hem de mantel uit, deden Hem zijn kleren aan en voerden Hem weg om Hem te kruisigen.
Samen met Hem werden ook twee rovers gekruisigd.
Toen ze de stad uitgingen, troffen ze een man uit Cyrene, Simon genaamd, en vorderden hem tot het dragen van zijn kruis. Gekomen op een plaats die Golgota genoemd wordt — dat wil zeggen Schedelplaats — gaven ze Hem met gal gemengde wijn te drinken; maar toen Hij ervan geproefd had, wilde Hij niet drinken. Nadat ze Hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren door er het lot om te werpen; en daar neergezeten bleven ze de wacht bij Hem houden. Boven zijn hoofd bevestigden ze een opschrift met de beschuldiging tegen Hem: “Dit is Jezus, de koning van de Joden.” Samen met Hem werden ook twee rovers gekruisigd, een rechts en een links.
Als Gij de Zoon van God zijt, kom dan van het kruis af!
De voorbijgangers lasterden Hem, terwijl ze het hoofd schudden en zeiden: S “Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red Uzelf; als Gij de Zoon van God zijt, kom dan van het kruis af.” C In dezelfde trant zeiden de hogepriesters met de schriftgeleerden en oudsten spottend: S “Anderen heeft Hij gered, zichzelf kan Hij niet redden. Hij is toch de koning van Israël! Laat Hem nu van het kruis afkomen, dan zullen we in Hem geloven. Hij vertrouwt op God; laat Die bevrijding brengen, als Hij Hem genegen is. Hij heeft immers gezegd: ‘Ik ben de Zoon van God!’” C Evenzo beschimpten Hem zelfs de rovers, die samen met Hem gekruisigd waren.
Elí, Elí, lamá sabachtáni?
Vanaf het zesde uur viel er een duisternis over het hele land, tot aan het negende uur. Omstreeks het negende uur riep Jezus met luide stem: + “Eli, Eli, lamá sabachtáni?”, C dat wil zeggen: + “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” C Enkelen uit de omstanders, die het hoorden, zeiden: S “Hij roept Elia.” C Meteen rende een van hen weg, nam een spons, drenkte die in zure wijn, stak ze op een rietstok en wilde Hem te drinken geven. Maar de anderen zeiden: S “Laat dat! Wij zullen eens zien of Elia Hem komt redden.” C Jezus slaakte opnieuw een luide kreet en gaf de geest.
(Hier knielt men en houdt een korte stilte.)
C En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën, de aarde beefde en de rotsen scheurden. De graven gingen open en de lichamen van vele heiligen die ontslapen waren, verrezen. Na zijn verrijzenis kwamen zij uit de graven en gingen de heilige stad binnen en verschenen aan velen. De honderdman en die met hem bij Jezus de wacht hielden, werden bij het zien van de aardbeving en wat verder gebeurde, door een grote vrees bevangen en zeiden: S “Waarlijk, Hij was Gods Zoon.”
(C Er waren daar ook vele vrouwen, die op een afstand toekeken; zij waren Jezus vanuit Galilea gevolgd en hadden voor Hem gezorgd. Onder hen bevonden zich Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus en Jozef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.
Jozef legde het lichaam van Jezus in zijn nieuwe graf.
Toen het avond was geworden, kwam er een rijke man uit Arimatéa, Jozef genaamd, die ook zelf leerling van Jezus was geworden. Hij was naar Pilatus gegaan en had om het lichaam van Jezus gevraagd. Daarop had Pilatus bevolen het te geven. Jozef nam het lichaam, wikkelde het in een schone lijkwade en legde het in zijn nieuwe graf dat hij in de rots had laten uithouwen. En nadat hij een grote steen voor de ingang van het graf gerold had, ging hij heen. Er waren daar Maria Magdalena en de andere Maria, die tegenover het graf zaten.
Gij krijgt een wacht. Gaat heen en beveiligt het graf naar uw goeddunken.
De volgende dag, dat is dus na de Voorbereidingsdag, gingen de hogepriesters en Farizeeën gezamenlijk naar Pilatus en zeiden: S “Heer, wij herinneren ons, dat die bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft: ‘Na drie dagen zal Ik verrijzen.’ Geef daarom bevel het graf te beveiligen, tot de derde dag toe; anders kunnen zijn leerlingen Hem komen stelen en aan het volk zeggen: ‘Hij is verrezen uit de doden.’ Dit laatste bedrog zou nog erger zijn dan het eerste.” C Pilatus zei hun: S “Gij krijgt een wacht. Gaat heen en beveiligt het naar uw goeddunken.” C Zij vertrokken en nadat ze de steen verzegeld hadden, beveiligden ze het graf met de wacht.)
C Woord van de Heer. allen: Wij danken God.

Bron: Tiltenberg Getijdengebed

Terug naar boven