
Lezingen - 31 maart 2030
Spring naar hoofdtekstNavigatiekalender
Navigatie
Jaar B
Pagina 670
Vierde zondag in de veertigdagentijd
Eerste lezing
2 Kron., 36, 14-16. 19-23
De toorn en het medelijden van de Heer worden duidelijk
door de ballingschap en de bevrijding van het volk.
Uit het tweede Boek Kronieken
In die dagen maakten ook al de voornaamste priesters
en het volk
zich herhaaldelijk schuldig aan de gruweldaden der heidenen
en ontheiligden de tempel van Jeruzalem
die aan de Heer gewijd was.
En de Heer, de God van hun voorvaderen
stuurde al maar gezanten naar hun toe,
want Hij had medelijden met zijn volk en met zijn woning.
Maar zij verachtten Gods gezanten,
spotten met hun boodschap en maakten zich vrolijk over de profeten
zodat tenslotte de toorn des Heren wel genadeloos
moest losbarsten over het volk.
De koning der Chaldeeën liet de tempel in brand steken
en de muur van Jeruzalem afbreken
en alle paleizen liet hij plat branden
zodat alle kostbaarheden verloren gingen.
Allen die aan het zwaard ontkomen waren
liet hij in ballingschap wegvoeren naar Babel
waar zij hem en zijn zonen als slaven moesten dienen
tot het Perzische rijk aan de macht kwam.
Zo ging de voorspelling in vervulling
die de Heer bij monde van Jeremia gedaan had:
„Zolang het land zijn sabbatjaren niet vergoed gekregen heeft
zal het braak blijven liggen: zeventig jaar lang.”
In het eerste regeringsjaar van Cyrus, de koning van Perzië,
ging de voorspelling in vervulling
die de Heer bij monde van Jeremia gedaan had:
de Heer wekte de geest op van Cyrus, de koning van Perzië.
Deze liet in heel zijn koninkrijk de volgende boodschap afkondigen
en ook schriftelijk verspreiden:
„Zo spreekt Cyrus, de koning van Perzië:
De Heer, de God des Hemels
heeft mij alle koninkrijken der aarde geschonken.
Hij heeft mij opgedragen
voor Hem te Jeruzalem in Juda een tempel te bouwen:
laten allen onder u die tot het volk des Heren behoren
onder de hoede van de Heer, hun God,
terugkeren naar Jeruzalem.”
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Antwoordpsalm
Ps. 137 (136), 1-2, 3, 4-5, 6
R: Moge mijn tong in mijn mond blijven kleven
als ik aan u niet meer denk.
Wij zaten aan Babylons stromen
en weenden denkend aan Sion;
En aan de wilgen die daar staan
hingen de citers.
Onze ontvoerders vroegen gezangen,
onze verdrukkers een vrolijk lied:
zingt ons van Sion!
Zouden wij dan van de Heer kunnen zingen
hier in dit vreemde land?
Als ik, Jeruzalem, u ooit vergeet ,
moge mijn hand verlammen;
Moge mijn tong in mijn mond blijven kleven
als ik aan u niet meer denk;
Als ik Jeruzalem zou willen ruilen
voor wat plezier.
Tweede lezing
Ef., 2, 4-10
Hoewel wij dood waren door onze zonden danken wij aan zijn genade onze redding.
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Efeze
Broeders en zusters,
God, die rijk is aan erbarming,
heeft wegens de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad
ons met Christus ten leven gewekt,
hoewel wij dood waren door onze zonden;
aan zijn genade dankt gij uw redding.
En Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan
en zetelen in de hemelen, in Christus Jezus,
om de naderbij komende eeuwen
de overgrote rijkdom van zijn genade te tonen
door zijn goedheid jegens ons in Christus Jezus.
Ja, aan die genade dankt gij uw heil, door het geloof;
niet aan uzelf: Gods gave is het;
niet aan uw prestaties, niemand mag zich verhovaardigen.
Gods werk zijn wij,
geschapen in Christus Jezus
om in ons leven de goede daden te realiseren
die God voor ons al bereid heeft.
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Evangelie
Joh., 3, 14-21
God heeft zijn Zoon gezonden opdat de wereld door Hem zou worden gered.
De Heer zij met u.
allen: En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes
allen: Lof zij U, Christus.
In die tijd sprak Jezus tot Nikodemus:
„De mensenzoon moet omhoog worden geheven
zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn,
opdat eenieder die gelooft
in Hem eeuwig leven zal hebben.
„Zozeer immers heeft God de wereld lief gehad
dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,
opdat alwie in Hem gelooft niet verloren zal gaan
maar eeuwig leven zal hebben.
„God heeft zijn Zoon
niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen,
maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.
„Wie in Hem gelooft wordt niet geoordeeld,
maar wie niet gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet
heeft geloofd in de Naam van de eniggeboren Zoon Gods.
„Hierin bestaat het oordeel:
het licht is in de wereld gekomen,
maar de mensen beminden de duisternis meer dan het licht,
omdat hun daden slecht waren.
„Ieder die slecht handelt heeft afschuw van het licht
en gaat niet naar het licht toe
uit vrees dat zijn werken openbaar gemaakt worden.
„Maar wie de waarheid doet gaat naar het licht,
opdat van zijn daden moge blijken dat zij in God zijn gedaan.”
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Bron: Tiltenberg Getijdengebed
Terug naar boven