Lezingen - 29 juni 2026
Spring naar hoofdtekstNavigatiekalender
Navigatie
Jaar A
HH. Petrus en Paulus, apostelen
Eerste lezing
Hand. 12, 1-11
Nu weet ik zeker dat de Heer mij heeft ontrukt aan de hand van Herodes.
Lezing uit de Handelingen van de apostelen
In die dagen
legde koning Herodes de hand op enkele leden van de Kerk
om hen te mishandelen.
Hij liet Jakobus, de broer van Johannes, ter dood brengen met het zwaard.
Omdat hij bemerkte dat dit de Joden aangenaam was,
liet hij ook Petrus gevangen nemen;
het waren de dagen van de ongedesemde broden.
Toen hij hem in handen had gekregen, wierp hij hem in de gevangenis
waarbij hij hem overdroeg aan vier groepen soldaten, elk van vier man,
om hem te bewaken,
met de bedoeling hem na het paasfeest voor het volk te leiden.
Terwijl Petrus in de gevangenis werd bewaakt,
werd door de Kerk vurig voor hem tot God gebeden.
In de nacht voordat Herodes hem wilde laten voorleiden,
lag Petrus, met twee kettingen vastgebonden, te slapen tussen twee soldaten,
terwijl wachters voor de poort de gevangenis bewaakten.
En zie, een engel van de Heer kwam naderbij
en er begon licht te stralen in de cel.
Hij stootte Petrus in de zij, wekte hem en sprak:
“Sta vlug op.”
En de kettingen vielen van zijn handen.
Vervolgens zei de engel tot hem:
“Doe uw gordel om en bind uw sandalen onder.” En hij deed het.
De engel zei hem:
“Sla uw mantel om en volg mij.”
Hij volgde hem naar buiten
zonder te beseffen dat het werkelijkheid was wat de engel deed;
hij meende een visioen te zien.
Zij passeerden de eerste en de tweede wacht
en kwamen bij de ijzeren poort die toegang gaf tot de stad;
deze ging vanzelf voor hen open.
Zij gingen naar buiten, liepen een straat ver
en meteen verwijderde de engel zich van hem.
En toen Petrus tot zichzelf gekomen was, zei hij:
“Nu weet ik zeker dat de Heer zijn engel heeft gezonden
en mij heeft ontrukt aan de hand van Herodes
en aan alles wat het volk van de Joden verwachtte.”
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Antwoordpsalm
Ps. 34 (33), 2-3. 4-5. 6-7. 8-9 (R. 5)
R. Van al mijn angsten heeft de Heer mij verlost.
De Heer wil ik altijd zegenen,
steeds is zijn lof in mijn mond.
Mijn ziel verheugt zich in de Heer,
laat de armen er met vreugde naar luisteren.
Prijst de Heer tezamen met mij,
laat ons zijn Naam verheerlijken.
Toen ik de Heer zocht, gaf Hij antwoord,
van al mijn angsten heeft Hij mij verlost.
Wie naar Hem opzien, stralen van geluk,
geen blos van schaamte kleurt hun gelaat.
Deze arme mens hier riep en de Heer gaf gehoor,
Hij heeft mij bevrijd uit al mijn noden.
De engel van de Heer zet wachtposten uit
rond hen die Hem vrezen: zo brengt Hij redding.
Proeft en ziet: hoe goed is de Heer;
gelukkig is de mens die bij Hem gaat schuilen.
Tweede lezing
II Tim. 4, 6-8. 17-18
Nu wacht mij de krans van de gerechtigheid.
Lezing uit de Tweede brief van de heilige apostel Paulus
aan Timóteüs
Dierbare,
Ik word weldra als plengoffer uitgegoten,
de tijd van mijn heengaan is nabij.
De goede strijd heb ik gestreden,
de wedloop voleind,
het geloof bewaard.
Nu wacht mij de krans van de gerechtigheid
die de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij op die dag zal geven;
en niet alleen mij,
maar allen die met liefde uitzien naar zijn komst.
Maar de Heer heeft mij terzijde gestaan en mij kracht gegeven,
opdat door mij de prediking volledig tot vervulling gebracht wordt
en alle heidenvolken ervan horen,
en ik bevrijd word uit de muil van de leeuw.
De Heer zal mij bevrijden van elke slechte daad
en redden voor zijn hemels Koninkrijk.
Hem zij de heerlijkheid in de eeuwen der eeuwen!
Amen.
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Evangelie
Mt. 16, 13-19
Gij zijt Petrus en Ik zal u de sleutels
van het Koninkrijk der hemelen geven.
De Heer zij met u.
allen: En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs.
allen: Lof zij U, Christus.
In die tijd
kwam Jezus in de streek van Caesarea van Filippus
en Hij vroeg zijn leerlingen:
“Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is?”
Zij zeiden:
“Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia,
weer anderen Jeremia of een van de profeten.”
“Maar gij — sprak Hij tot hen -
wie zegt gij dat Ik ben?”
Simon Petrus antwoordde:
“Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.”
Jezus antwoordde hem:
“Zalig zijt gij Simon Barjóna,
want vlees en bloed hebben u dit niet geopenbaard,
maar mijn Vader die in de hemel is.
En Ik zeg u:
gij zijt Petrus;
en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen
en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen.
Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven
en wat gij zult binden op aarde, zal in de hemel gebonden zijn,
en wat gij zult ontbinden op aarde, zal in de hemel ontbonden zijn.”
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Bron: Tiltenberg Getijdengebed
Terug naar boven